Koekoek

De koekoek (Cuculus canorus) is een vogelsoort, het bekendste lid van de familie Cuculidae. Het is een vogelfamilie die verspreid is over de hele wereld en vooral bekend vanwege het feit dat het een broedparasiet is. Het vrouwtje legt haar eieren in nesten van andere vogelsoorten en laat de jongen door die andere soort verzorgen.

De koekoek dankt zijn naam aan de zeer opvallende roep van het mannetje dat ongeveer klinkt als een hol aanhoudend "goe-koeh“ geluid, waarbij het begin op iets hogere toon is dan het eind. Ook in veel andere talen werd de roep in de naam geïntegreerd: Duits (kuckuh), Frans (Coucou), Russisch (Кукушка [Koekoesjka]), Engels (Cuckoo), Pools (Kukułka) en Latijn (Cuculus canorus).

De koekoek is een middelgrote, slanke vogel met spitse vleugels en een lange afgeronde staart. Met een lengte tussen 26 en 32 centimeter is de koekoek ongeveer zo groot als een houtduif. Door de spitse vleugels lijkt de koekoek in de vlucht nogal op een sperwer. Het vliegt met gelijkmatige vleugelslagen waarbij de vleugels nauwelijks boven het lichaam worden geheven. De naar beneden gebogen snavel wordt hierbij naar voren gestrekt.

De koekoek zit vaak op leidingen en masten waarbij de vleugels iets neerhangen en de staart iets wordt geheven. Daardoor lijkt de vogel nogal gedrongen en kortpotig.

De koekoek is een zogenaamde zygodactyle vogel, wat inhoudt dat twee klauwen naar voren wijzen (overeenkomend met teen 2 en 3) en de andere twee naar achteren (overeenkomend met teen 1 en 4).

De koekoek komt voor in twee vormen. In beide gevallen hebben jonge dieren gele poten en is de snavel met uitzondering van de basis hoorngrijs. De buik heeft dunne dwarsstrepen, ongeveer als een sperwer.

Volwassen mannetjes zijn op de rug, de buik en de kop gelijkmatig blauwgrijs zonder tekening. Aan de onderkant is de blauwgrijze borst scherp van de dungestreepte buik afgescheiden. De lange staart heeft een getrapte tekening, de staartveren hebben een dunne witte eindzoom. De iris en de snavelbasis zijn helgeel.

Volwassen vrouwtjes komen in twee vormen voor. De grijze vorm lijkt sterk op het mannetje, maar heeft een meer roestbruine tot gelige kleur en dunne donkere dwarsstrepen op de borst. De bruine vorm is zeldzamer en is op rug en borst roestbruin. De veren hebben verder donkere dwarsstrepen. De staart lijkt op die van de jonge torenvalk en heeft een dunne witte eindzoom. De iris en snavelbasis zijn lichtbruin.

De jonge koekoek is leigrijs met hier en daar een roestbruine vlek. Het gehele verenkleed heeft dunne donkere dwarsstrepen. De kleine en grote dekveren hebben een dunne witte eindzoom. De iris is donkerbruin en de snavelbasis helder. Een jonge vogel kan worden herkend aan een witte vlek in de nek.

De koekoek roept zijn eigen naam wat ongeveer klinkt als een hol aanhoudend "goe-koeh", waarbij het begin met iets meer nadruk en op iets hogere toon is. De roep wordt enkel door het mannetje geuit en is een echte territoriumroep dat van april tot in juli wordt geroepen vanaf een hoge zitplaats.

In de vlucht zingt de koekoek lager en ook de interval is dan kleiner omdat het door de vlieginspanning te vermoeiend is de hoge noot te treffen. Zodra de vogel gaat zitten zingt hij eerst een tijdje vals en corrigeert dan geleidelijk de toonhoogte van de hogere noot. De toonhoogte tussen de twee noten varieert tussen minder dan een kleine terts tot bijna een kwart.

Wanneer een mannetje een vrouwtje achtervolgt laat hij een "hach hachhach" horen. Het vrouwtje laat heel zelden een trillerig geluid horen dat klinkt als "srii srii". Jonge vogels bedelen zelfs nog tijdens de trek met een doordringend "psrieh".

De koekoek komt voor in de gematigde boreale zone van Eurazië, van West-Europa en Noord-Afrika tot Kamsjatka en Japan. De soortCuculus canorus komt overal in Europa voor met uitzondering van IJsland (zie kaartje boven). Het heeft een voorkeur voor overzichtelijke, gevarieerde en open landschappen met zitplaatsen. Door het verdwijnen van dergelijke landschappen neemt het aantal koekoeken steeds meer af. Het bewoont biotopen boven de boomgrens maar ook het duinengebied langs de zee en alle biotopen daartussen: halfwoestijn, open en gesloten loof- en naaldbossen, struikgewas en ook hoogveen.
Ook in steden met veel parken is de koekoek te vinden, echter niet in dichtbebouwde centra. Hierbij is van groot belang dat de waardvogel, in wiens nest de koekoek haar ei legt, er voorkomt.Komt de waardvogel in een gebied niet voor dan zal de koekoek er alleen maar verschijnen op doortrek of om er voedsel te zoeken.

De koekoek is een trekvogel die grote afstanden aflegt. Het winterkwartier bevindt zich in Afrika ten zuiden van de evenaar. Daar geeft het de voorkeur aan de nabijheid van water en savannegebieden met acaciabegroeiing.

Begin augustus verlaten zowel de oude als de jonge dieren West-Europa en keren meestal in de tweede helft van april terug. In Scandinavië keren de dieren pas begin mei terug.
Zoals zoveel langeafstands-trekvogels vliegt de koekoek voornamelijk 's nachts waarbij op de terugweg per etmaal zo'n 50 kilometer wordt afgelegd. De route voert midden over de Middellandse Zee.

Het aantal broedparen in Europa wordt geschat op 4,2 tot 8,6 miljoen. Er zijn weinig gegevens bekend over langere perioden. De bestandsschommelingen zijn echter sterk afhankelijk van die van de waardvogels. Lokale aantallen kunnen van jaar tot jaar met 100 procent verschillen.

In nagenoeg alle landen van West- en Centraal-Europa wordt melding gemaakt van teruglopende aantallen. In Engeland is het aantal gedurende de laatste 30 jaar met 60 procent teruggelopen. In Oost-Europa schijnt het aantal nog stabiel te zijn.

De klimaatverandering zou wel eens een negatief effect kunnen hebben op het aantal koekoeken. Vogels als het roodborstje broeden merkbaar vroeger omdat ze hun trekgedrag aanpassen aan de omgevingstemperatuur. De koekoek oriënteert zich echter op de lengte van dag en nacht. Bij aankomst in het broedgebied vindt zij steeds minder geschikte nesten, dat wil zeggen die aan het begin van de broedperiode staan. Dit is van belang omdat de jonge koekoek bij voorkeur als eerste uit het ei moet kruipen om dan de andere vogels uit het nest te kunnen werken.