Mier

Mieren zijn een groep van kolonie-vormende sociale insecten, die behoren tot de orde van vliesvleugeligen (Hymenoptera). Mieren hebben zich kunnen aanpassen aan zeer verschillende leefomgevingen; waar ze voorkomen zijn mieren de dominante levensvorm op de bodem. Geschat wordt dat de totale biomassa van mieren groter is dan die van alle andere dierensoorten op aarde. Omdat mieren overal ter wereld voorkomen (behalve Antarctica), zijn ze één van de succesvolste diergroepen. Vele mierensoorten bouwen het nest in de bodem of in holle bomen, andere spinnen bladeren aan elkaar om een nest te maken, weer andere leven in spleten tussen rotsen. De zilvermier woont bijvoorbeeld in de woestijn. De vampiermier is een agressieve soort die in het gebied rond de Amazone voorkomt. In Zuid-Europa woont de kolfkopmier in galappels.

De kolonie bestaat uit één (of enkele) koningin(nen), werksters (ook allemaal vrouwtjes) en soms jonge mannetjes en maagdelijke koninginnen. De grootste groep zijn de werksters, die samen de werktaken verdelen. Er zijn o.a. verkenners, voedselverzamelaars, nest-onderhouders, kinderverzorgsters, soldaten, etc. Wanneer het nest groot genoeg is, wordt een lichting van de opgroeiende larven opgekweekt tot mannetjes en koninginnetjes. Samen verlaten die het nest vliegend wanneer de tijd daarvoor rijp is. Dit gebeurt in Nederland vaak op warme dagen na een regenbui. In de lucht paren de mannetjes met de koninginnetjes, waarna de mannetjes kort daarna sterven en de koninginnen een nieuwe nestplaats zoeken. Dit kan al vliegend gedaan worden, zodat zelfs in bloembakken 10 meter boven de grond nesten kunnen ontstaan.

Mieren behoren tot de wespachtigen, ze stammen af van gravende wespensoorten waarvan de werksters de vleugels hebben verloren. De nauwe verwantschap aan wespen is ook af te leiden uit de bouw van een mier, die sterke overeenkomsten vertoont met een wesp. Er zijn twee groepen mieren: de 'echte mieren' (familie Formicidae), die het bekendst zijn, en de mierwespen, die ook wel fluweelmieren worden genoemd (familie Mutillidae). Soorten uit deze laatste groep zijn ook vleugelloos en lijken op mieren, maar worden beschouwd als wespen zonder vleugels. Mierwespen zijn over het algemeen veel behaarder dan mieren.

Er zijn ongeveer 12.000 soorten beschreven. Bij mieren bestaat een grote variatie waar het gaat om de volgende eigenschappen:

  • De grootte van de kolonie. Deze kan soms uit enkele, soms uit miljoenen mieren bestaan.
  • Het aantal koninginnen aan het hoofd van de kolonie. Dit kan variëren van één tot enkele honderden.
  • De complexiteit van de mierenmaatschappij. Bij sommige mierensoorten bestaat er een heel specifieke verdeling van taken, en bijbehorende lichaamskenmerken.
  • De woonomgeving van de kolonie. Sommige soorten leven ondergronds, terwijl andere alleen in de toppen van bomen voorkomen.

De meeste soorten mieren zijn zwart of bruin, maar ook gele, rode, groene, zilvergrijze en goudkleurige soorten komen voor. Een mier heeft, net als de meeste andere insecten, voelsprieten op haar kop, wat haar voornaamste zintuig is en waarmee ze kan ruiken en voelen. De meeste mierensoorten hebben ogen, maar in het donkere nest zijn deze niet erg nuttig.

Zoals alle insecten hebben mieren een in drieën verdeeld lichaam en drie paar poten. Qua lichaamsbouw lijken mieren erg op wespen, alleen zijn ze vaak kleiner, hebben geen vleugels en hebben een klein vierde lichaamsdeel tussen borststuk en achterlijf (de schub bij schubmieren of knoop bij knoopmieren). De koningin en mannetjes zijn de enige die vleugels hebben, die ze gebruiken om de zogenoemde bruidsvlucht uit te voeren. In Nederland en België gebeurt dit meestal rond de maand augustus; dan zien we de vliegende mieren.

In een mierenmaatschappij worden de volgende groepen onderscheiden:

  • de koningin (bij een aantal soorten komen er meerdere voor per kolonie.)
  • de werksters (die ook weer onderverdeeld zijn in verschillende typen, zoals soldaten, larvenverzorgers, etc.)
  • de mannetjes (die enkel en alleen dienen voor de voortplanting en daarna spoedig sterven.)

In principe zijn alle werksters steriele dochters van de koningin, en de instandhouding van haar genen is voor het overleven van de kolonie in evolutionair opzicht het enige wat telt. De aanvankelijk gevleugelde koningin verliest na de bruidsvlucht haar vleugels en begint een nieuwe kolonie met vleugelloze werksters.

Werksters hebben daarnaast vaak nog verschillende functies in de mierenmaatschappij:

  • soldaten: Dit zijn de gravers van de kolonie. Er wordt vaak gedacht dat deze groep het nest verdedigt of aanvallen pleegt, maar dit is een misverstand. Het misverstand komt waarschijnlijk door de grotere kaken, maar die zijn er om goed mee te kunnen graven. Ze zijn voor de kolonie veel te kostbaar om als "soldaat" gebruikt te worden, de larven van deze groep hebben namelijk extra veel voedsel nodig. Niet alle soorten hebben soldaten, Lasius soorten bijvoorbeeld niet.
  • verkenners die foerageren om voedsel te vinden: dit zijn meestal de al wat oudere werksters die spoedig van ouderdom zullen sterven en het dus een kleiner verlies voor de kolonie is als ze tijdens haar werk wordt opgegeten/aangevallen.
  • verzorgers van de larven (dit zijn bijna altijd de jongste mieren, waarom is niet bekend)
  • luizenkwekers die luizen als een soort 'koeien' houden (bijvoorbeeld bij de gele weidemier)
  • opslagvaten (honingpotmieren)
  • slavenhalers en -houders
  • voedselmakers.

Sommige werksters leggen eieren die door anderen worden opgegeten. Als deze eieren wel uitkomen (gebeurt maar af en toe, bij enkele soorten) komen er mannetjes uit.

Hun lichaamsbouw is vaak aangepast aan de speciale functies die ze uitvoeren. Daar ligt geen genetische variatie aan ten grondslag, deze wordt meestal bepaald door het soort voedsel dat ze als larve krijgen. Dit komt bij de meeste soorten die in Nederland en België leven echter bijna niet voor.

Een kolonie mieren kan behalve als een verzameling individuen ook worden beschouwd als een 'superorganisme' dat een aantal gedragingen vertoont die niet kunnen worden voorspeld door naar de gedragingen van de individuele mieren te kijken, wat naar analogie met bijen (ook vertegenwoordigers van de vliesvleugeligen) wel 'bijenkorfintelligentie' (hive intelligence) wordt genoemd. Het lijkt dan haast alsof ze op een intelligente manier worden aangestuurd.

Mierencommunicatie verloopt hoofdzakelijk door middel van geurstoffen, ook wel feromonen genoemd. Geurcommunicatie is bij mieren mogelijk nog meer ontwikkeld dan bij andere sociale Hymenoptera, zoals bijen of wespen. Zoals andere insecten, kunnen mieren met hun voelsprieten 'ruiken'. Deze zijn erg beweeglijk, met een duidelijk ellebooggewricht na het eerste segment (de scapus). Doordat een mier twee voelsprieten heeft, voorzien ze de mier van informatie over zowel intensiteit als richting.

Mieren gebruiken bijvoorbeeld het bouquet van koolwaterstoffen, die als een soort waslaag op hun huid zit, om te kunnen herkennen tot welke kolonie ze behoren. Als een individu het nest binnenkomt met de verkeerde samenstelling van deze koolwaterstoffen, zal deze (hardhandig) verwijderd worden. Om alle nestgenoten hetzelfde te laten ruiken, worden de geurstoffen vermengd met voedsel uitgewisseld tussen mieren. Dit heet ook wel trophallaxis. Mieren vallen aan en verdedigen zichzelf en hun nest door te steken met een gifangel, of te bijten en vervolgens mierenzuur in het bijtwondje te spuiten. In Maleisië komen mieren voor die als ze worden aangevallen exploderen door hun maagmembraan te laten springen, waarbij de aanvaller soms ook ten gronde gaat.

Veel mieren gebruiken feromonensporen om de weg terug naar huis te vinden. Zo kan een voedselverzamelaar die voedsel vindt, een spoor op de grond achterlaten en op die manier aan andere voedselverzamelaars kenbaar maken waar dit voedsel gevonden kan worden en welke het spoor zullen gaan volgen. Deze versterken op hun beurt het feromonenspoor verder, zodat nog meer mieren het zullen volgen, totdat het voedsel is uitgeput. Het feromonenspoor wordt dan niet verder versterkt en vervaagt langzaam. Behalve dit spoor, gebruiken mieren verschillende soorten informatie om hun weg terug naar het nest te vinden. Zo tellen ze bijvoorbeeld het aantal stappen dat ze hebben genomen sinds hun vertrek, hebben ze een ingebouwd kompas en slaan ze herkenningspunten op in hun geheugen. Indien een mier door een mens op een andere plaats wordt neergezet is het moeilijker om het nest weer terug te vinden.

Andere feromonen zijn bijvoorbeeld het alarmferomoon, dat een mier kan afgeven en nabije nestgenoten tot een furieuze aanval aanzet. Sommige parasitaire mieren gebruiken zogenaamde propagandaferomonen om hun gastheren in verwarring te brengen terwijl ze binnendringen. Mieren kunnen ook detecteren tot welke takengroep een andere mier behoort (bijvoorbeeld verkenner of kinderverzorgster), aan de hand van de laag van koolwaterstoffen op hun huid. De koningin heeft vaak een specifiek bouquet van geurstoffen, waarvan wordt uitgegaan dat de werksters haar hieraan herkennen als de koningin. Bij gebrek aan een koningin, worden de resterende eieren opgekweekt tot nieuwe koninginnen, en de werksters gaan zelf eieren leggen waar mannetjes uitkomen.

Veel soorten mieren verzamelen niet alleen voedsel, maar kweken het zelf. Men zou zelfs kunnen zeggen dat een aantal soorten aan een soort landbouw en zelfs veeteelt doet. De zwarte wegmier (Lasius niger) bijvoorbeeld zuigt graag de zoete afscheiding van bladluizen op (honingdauw), en beschermt de luizen tegen vijanden als lieveheersbeestjes met het mierenzuur. Andere soorten gaan nog verder en brengen de luizen naar ondergrondse kamers met plantenwortels. Hier kunnen de luizen ongestoord sappen zuigen en de mieren het honingdauw aftappen. Parasolmieren, vooral bekend uit het geslacht Atta, knippen delen van bladeren af en transporteren de bladeren naar het nest. Hier wordt in speciale groeikamers een bepaalde schimmel gekweekt waar de mieren van leven. Een kolonie telt al gauw 2 miljoen mieren die binnen 24 uur een boom volledig kunnen ontbladeren.

Ook sommige planten werken samen met mieren door een zoete afscheiding te produceren, zie ook mierenbroodje. Het voordeel voor de plant is dat een grotere planteneter in de bek of tong wordt gebeten door de mieren en het wel uit zijn hoofd laat om de planten te eten.